Half wandelend, half schuivend dalen we de met los zand en stenen bezaaide helling af. Voor ons het aanzicht van kortgewiekte grasgroene weiden, omzoomd met bos. Verscheidene meters achter ons zoemt een golfkarretje. Uit veiligheidsoverwegingen wacht de instructeur even totdat iedereen beneden is, voordat hij zelf met de speelgoedauto de diepte in duikt. Andrew, zoals de Engelstalige instructeur heet, houdt halt aan de voet van de helling, vlakbij wat ik gemakshalve “de balletjescontainer” noem. Hij wandelt er binnen en stopt vermoedelijk zijn lidkaart in het apparaat. Het ding begint witte oefenballen te spuwen in groene mandjes. Af en toe springt er een bal langs het mandje en kan je buiten de container het polyurethaan horen tikken tegen het metaal. Nu ja, af en toe… het is bijwijlen een concert van getrommel van jewelste. Het golfkarretje wordt volgeladen met de gevulde mandjes en een heleboel stokken, die we minzaam “clubs” noemen vanaf nu. Het ziet ernaar uit dat we nu volledig bewapend zijn om het terrein te lijf te gaan. Aldus bewegen mijn collega’s en ik ons naar de “driving range”, dat tot mijn lichte ontnuchtering geen oefenplek voor rally rijders blijkt. Zij het dat in veredelde quads rondcrossend onderhoudspersoneel soms wel die indruk wekt. Andrew vangt aan met een theoretische uiteenzetting over de clubs, en wel in een met Nederlands doorspekt Engels. Zijn vrouw is Nederlandse, vandaar. “Als je heel ver wilt slaan, haal je je wood boven”. Ik bevroed dat de oefenmeester de meeste flauwe grapjes al honderd keer aanhoord heeft, dus ik zwijg zedelijk over de “woody” in mijn “pants”. De benaming van de wood is tegenwoordig sowieso misplaatst, want het ding is van ijzer. Voor de welgeïnformeerde lezer: een beetje zoals een saxofoon van massief koper ook een houtblazer wordt genoemd. De leermeester vervolgt de uitleg en zet een resem op elkaar lijkende, maar net iets variërende clubs naast elkaar. Hij telt: 1, 2, 3… en eindigt bij 10. Nu snap ik waarom golf niet zo goedkoop is. Als ik naar de stad ga, rij ik ook niet op de snelweg met een Ferrari, op de binnenwegen met een BMW en in het centrum met een Twingo. Iets soortgelijks doe je bij golf dus wel, maar dan heb je al je wagens ook nog in uitvoeringen met spoilers en/of zijvleugels. Na 10 minuutjes theorie mogen we plaatsnemen een de rand van de range. Een twintigtal lapjes maagdelijk groen kunstgras liggen daar te smachten naar wat misbruik door golfbarbaren. Andrew raadt ons aan een tee te gebruiken, een stukje kunststof waarmee je de bal een kleine centimeter boven het groen uittilt. Hij zal dit vast niet ijdel suggereren, dus ik gehoorzaam gedwee. Vervolgens dienen we te gaan staan in een houding die het midden houdt tussen een flinke schijtbeurt en een duikpoging. Het helpt ook niet dat er een fototoestel in de buurt is. De kunst bestaat er nu in je club dusdanig perfect van achter naar voren te laten ‘swingen’, dat het blad de bal schept en lanceert. Niet veel later suizen naast elkaar talloze witte projectielen door het luchtruim. En zo af en toe komt er ook gewoon een verdwaalde kogel voorbijhobbelen van de minder accurate collega’s. Gezien de stunteligheid die sommigen tentoonspreiden, mezelf meegerekend, is het knap dat er geen enkele bal op het veld achter ons belandt. Die ruimte heeft Andrew waarschijnlijk niet zomaar als veilig bestempeld. Nadat iedereen zijn swing niet beheerst, is het tijd om te chippen en te putten. Tot mijn teleurstelling houdt dit niet in: “onder het genot van chips de bal in een gat slaan”. Nee, we moeten de bal van het hele korte gras richting het onaards korte gras porren, alwaar de organisatie enkele oefenholes heeft voorzien. Deze sessie besluit de immer vrolijke Andrew met de vraag om de door onze clubs veroorzaakte inslagkraters terug te dichten. Lachend wandel ik voort; een goeie grap op zijn tijd kan ik wel waarderen. Maar tot mijn ontsteltenis zie ik de anderen naarstig bukken en plukjes gras de grond induwen. “Golf is a gentlemen’s sport”. Inderdaad, zoals je de wc-bril droog houdt voor de mijnheer na jou, laat je ook een golfterrein netjes achter. En er is nog meer etiquette: het onaards korte gras betreed je alleen indien noodzakelijk, en de inslag van je bal herstel je met een soort ijzeren frietvorkje met 2 tanden. Ik voel me een olifant in een porseleinenwinkel. Als we ook het putten niet onder de knie hebben, maken we ons op voor het echte werk. Andrew stelt een Texas scramble voor. In gedachten zie ik ons al schietend met onze Smiths and Wessons over de baan rennen, maar de instructeur onderbreekt: “Twee ploegen. De verste bal in je ploeg is het vertrekpunt voor je volgende slag.” Deze speelwijze heeft men waarschijnlijk bedacht nadat een stelletje amateurs een hele middag nodig had om 1 hole te slaan. Het lukt ons om er drie te doen. De eerste hole is al meteen een uitdaging van formaat: de bal moet over een artificiële waterplas. Dat is natuurlijk vragen om moeilijkheden. Enkele slagen ver heeft onze leermeester al 2 reserveballen moeten opdiepen. Eén bal verdwijnt vakkundig in het kunstbos, terwijl van de ander alleen nog wat kringetjes in de vijver overblijven. Al het geknoei ten spijt, slagen we in een par 3, wat zoveel betekent als: in 3 slagen in het gat. Het spel kabbelt verder, totdat Andrew afscheid neemt voor zijn volgende les, en ons loslaat op het terrein. Dat is blijkbaar het signaal voor één van mijn collega’s om tegen de dichtsbijzijnde boom te urineren. Het is misschien niet helemaal logisch dat er op het terrein geen sanitaire voorzieningen zijn, maar volgens mij zou Tiger Woods zich omdraaien in zijn graf. Mocht hij dood zijn uiteraard. Je plas dien je op te houden tot je terug in de kantine zit, ik vermoed bij wijze van extra spelmotivatie. Neen, de golfbaan is mijns inziens niet opgewassen tegen de barbarij van boeren zoals wij. We besluiten de dag met een schrans-en-zuippartij. Die etiquette hebben we veel beter onder de knie.