Opdat er toch iemand Kyoto een beetje zou respecteren, maak ik tegenwoordig veelvuldig gebruik van het openbaar vervoer. En eigenlijk ook gewoon omdat een tweede auto te duur, op mijn werk geen parkeerplaats en mijn fiets in permanente herstelling is. Maar goed, ik heb mijzelf wijsgemaakt dat het best wel meevalt met mijn CO2-uitstoot, edoch dat compenseer ik waarschijnlijk ruimschoots met het occasioneel loszn van grote hoeveelheden butaangas. Hebt u wel eens gehoor moeten geven aan zo’n oproep van de politie om ramen en deuren gesloten te houden? Dat was mijn schuld.
Zou dat trouwens geen gat in de markt zijn? Een apparaat waarmee je je eigen scheten naar energie kunt omzetten? Ik denk dat ik maar vast patent ga aanvragen.
Zoals ik dus vaker alhier heb aangegeven, bevind ik mij met de regelmaat van de klok in een lijnbus, bij voorkeur op de achterste bank. “Waarom?”, hoor ik de lezer terecht denken. Bij wijze van spreken dan, want gedachten kun je niet horen. Tenzij je hardop denkt. Echter, ik dwaal wederom af.
“Waarom?” dus. Wel, aangezien ik opstap aan het vertrekpunt, heb ik sowieso de keuzevrijheid qua zetelverdeling. Ik kan ergen vooraan gaan zitten, in het midden of desgewenst volledig achteraan. Merk echter op dat, naarmate de bus zijn reisweg vervolgt, de plaatsen schaarser worden, en de keuze beperkter. Bovendien neemt de kans voor elke passagier op de bus exponentieel toe dat hij of zij een zetel moet delen met een andere persoon. Dat betekent met twee tegen elkaar gepropt, waarbij beiden hun intieme buffer moeten opgeven.
Nu, hoe dieper in de bus - lees: meer achteraan, mocht u zich afvragen wat ik daar op de bodem doe - hoe kleiner de kans dat iemand de moeite neemt om daar te checken of er nog vrije plaatsen zijn. Zodoende slaag ik er meestal in mijn intieme buffer te vrijwaren, gewoon door achterin plaats te nemen.
Daar staat jammer genoeg wel tegenover dat de meeste jeugd volgens mij dezelfde modus operandi hanteert. Meer dan eens word ik zodoende met schallende gadgets van jong grut geconfronteerd die ik, ooit jong geweest zijnde, uiteraard gedwee gedoog. De laatste Timbaland of de nieuwe van Justin Timberlake, ik neurie ze feilloos na.
Als zeer late twintiger (denk in termen van maanden) verzucht je al eens graag dat de jeugd van tegenwoordig toch geen respect meer heeft voor de medemens. Tegen dat soort platitude tracht ik mij echter met wisselend succes te verzetten. Zo reidse er van de week een jongeheer mee, vermoedelijk van Marokkaanse origine. En ik dacht voor een keer niet bij mezelf: zometeen haalt hij zijn MP3-speler boven. Wat hij prompt ook niet deed.
Wel toverde hij een doosje tevoorschijn ter zelfder grootte, en begon luid - je bent een stereotype voor iets - tegen zijn vrienden te pochen over wat hij zichzelf cadeau had gedaan. Om de nodige aandacht daarop te vestigen, alsook zijn eigenwaarde wat bij te polijsten, liet hij hun naar de inhoud raden.
Niemand poogde echt met volle overgave, wat de kerel deed besluiten niet te wachten op het juiste antwoord. En onderwijl ik quasi ongeïnteresseerd wegkeek, mijn aandacht uiteraard alsnog spitsend op het geanimeerde tafereel, hoorde ik plots naast me het koele getik van metaal tegen metaal. Vanuit mijn ooghoek flitste weerkaatst zonlicht heen en weer. De vermeende Marrokaan zat blijkbaar vrolijk met zijn gloednieuwe vlindermes te zwaaien, midden in een overvolle bus. “De politie heeft mijn vorige afgepakt”, voegde hij niet zonder enige trots toe. “Vast niet omdat je er brood mee kan smeren”, riposteerde ik inwendig. Niet hardop, want mensen met messen maak je best niet per ongeluk boos.
Ik kan niet ontkennen dat ik me lichtelijk ongemakkelijk voelde, al was het maar omdat het vrolijk jonglerend sujet mijn enige vluchtweg blokkeerde. Evenwel, u leest dit, dus ik ben er niet ingebleven. Volgende keer toch maar wat strategischer gaan zitten.