Stoeterij

De meeste kennissen weten het intussen wel: elke zomer investeren Sandy en ik, samen met nog een veertigtal andere leiding, 12 dagen in een andersvalidenkamp. Het uitgangspunt van dit kamp is dat toevallige bezoekers niet per se het verschil hoeven te zien tussen gestoorde begeleiders en mentaal andersbegaafden. Omdat zoiets nu eenmaal geld kost, veel geld, spekken we de kas door het jaar met allerhande activiteiten, zoals een quiz, een sponsortocht of de inkom van een stoet. In dat licht wandel ik zondagmiddag met Sandy’s vader in mijn kielzog, het parochiecentrum in Rotem binnen. Getooid met plastieken pothelm en groene Gestapo-jas zwaai ik de deur open en begroet ik een kleine twintig man. Deze mensen zullen vandaag trachten alle bezoekers van de stoet te bestickeren in ruil voor 2,50 EUR. Een deel van die inkomprijs het vakantiekamp ten goede. Ik vrees vandaag echter voor de opkomst. Onderweg hebben de wolken al eens gedreigd en een regenoffensief ingezet. Voorlopig houden ze zich redelijk gedeisd, maar de vraag is voor hoe lang. Teneinde een maximale omzet te garanderen, beman ik een wandelpost samen met mijn schoonvader. Ik dien samen met hem langs de stoet te lopen en onbestickerde mensen de 2,50 EUR aan te smeren. Met mijn partner mag dat geen probleem zijn. Op de één of andere manier slaagt hij erin veel twijfelgevallen met een ontwapenende overtuigingskracht tot betalen te doen overgaan. Een prestatie als je weet dat de inkom niet verplicht is. Terwijl we aan het begin van de stoet wachten, vervolgt een man zijn verhaal dat hij volgens mij elder alvast had ingezet: “en de politie heeft gezegd dat ge mij niet kunt dwingen te betalen”. Iemand van onze groep heeft hem eerder waarschijnlijk vriendelijk gevraagd in de beurs te tasten voor het goede doel. “Vraag maar aan de politie, ge kunt mij niet dwingen”. De grauwe huid en donkere wallen onder de ogen van deze vijftiger doen bij mij een belletje rinkelen, maar ik weet de klepel nog niet hangen. Geagiteerd vervolgt de man zijn betoog. Niemand betwist wat hij zegt, maar aan het aantal keer dat hij in herhaling valt, leid ik af dat hij wel heel graag zou tegengesproken worden. Een beetje vermoeid dient mijn schoonvader hem van repliek: “Mijnheer, ten eerste: wij hebben gevraagd of u wou betalen en ten tweede: niemand verplicht u om de stoet te komen kijken”. Plots herken ik de man. Hij stond hier vorig jaar exact hetzelfde te doen. Ik herinner mij ook nog iets over kanker. Hij of zijn vrouw. Ze zagen er in ieder geval allebei niet erg gezond uit, maar dat kan ook gewoon van de hypochondrie zijn. Hoewel we de man de toegang niet weigeren, besluit hij dat hij weer genoeg aandacht voor vandaag gehad heeft, en druipt hij af. Dan vertrekt de stoet. Het is droog en het zal dat ook overwegend blijven. Ik scherp mijn blik in de gure wind. In combinatie met mijn legeruniform hoop ik zo voldoende ontzag in te boezemen dat onbestickerden automatisch tot betaling overgaan. Terwijl we langs de eerste wagens op wandelen, scan ik de menigte. Mijn geoefend oog slaat als vanzelf alarm bij elke ontbrekende sticker. Dat is het resultaat van een jarenlange stoetenexpertise. Ook dit jaar blijken veel mensen graag of met enige graad van tegenzin de stoet te steunen. Maar evengoed passeren weer alle excuses de revue:

  • Ik wil wel betalen, maar dan moet ge daarachter bij het OCMW zijn
  • Mijn stickertje is weggewaaid (“Maar kom, ik zal er nog één kopen. Hoeveel kost dat?”)
  • Is dat verplicht? Nee, ok. Ook de zelfkant van de maatschappij ontbreekt hier niet. Hele gezinnen zijn voorzien van plastic zakken om zoveel mogelijk snoepgoed te verzamelen. Met een aandoenlijke gedrevenheid storten ze zich op alles wat van de wagens gegooid wordt, alsof hierna de oorlog uitbreekt en ze vijf jaar in de schuilkelders moeten zitten, enkel met het nu verzamelde snoep. De armoedegrens tekent zich af in de baardharen van de moeder. Het astronomische bedrag van 2,5 EUR is iets wat deze mensen niet kunnen missen. Twee uur later weegt mijn roze heuptasje een kilo kleingeld meer. De lage opkomst heeft niet kunnen verhinderen dat we bijna 200 inkomstickers verpatst hebben. Ik kan een trotse glimlach niet onderdrukken als ik in het zaaltje de verkoopscijfers aankondig. De meeste anderen rapporteren tegenvallende balansen. Een enkele post wijt het eigen omzetverlies aan de overijverige verkoop van mijn schoonvader en mij. Zelf houd ik het liever op pure kunde, maar ik vind niemand om die mening te delen. Wat er ook van zij, zowel temporaal als financieel zijn we weer een stapje dichter bij een geslaagd kamp.