De bus, het lijkt wel de uitgelezen plek om in een beschermde omgeving marginalen te ontmoeten. Nu ja, beschermd… Guido Demoor had dit waarschijnlijk ook anders ingeschat. Ik heb in ieder geval plaatsgenomen op de achterbank die de volledige breedte van het voertuig beslaat, en leun mijn hoofd met gesloten ogen tegen de trillende zijwand. Dan komt plots een zenuwachtig type van halverwege de twintig naar achter gesneld. Met de coffeeshops op de achtergrond, is het niet zo vreemd dat aan deze halte wat eigenaardiger volk opstapt. Met een klein wit hondje op zijn arm doet het figuur druk gesticulerend zijn verhaal tegen enkele jongens die bij hem lopen. Ik schat in dat ze de driftkikker per ongeluk kennen, want hun bedaardheid staat in schril contrast. De groep vleit zich in de zetels rond mij, het opgewonden heerschap vlak langs mij. “Dat hij iemand van zijn eigen leeftijd neemt! Die jong is 15 jaar ofzo!” De aanleiding voor dit vurig betoog heb ik jammer genoeg gemist, maar de kerel verzekert de omzittenden dat hij niet bang is om te vechten. “Ik begraaf mijn moeder als ik lieg!” klinkt het in onvervalst Genks. Voor wie het accent niet kent: stel u een Marokkaan voor die net te lang in België woont en met een Italiaanse tongval praat. “Ik begraaf mijn moeder als ik lieg” is het soort belofte dat ik nooit in de mond zou nemen, zelfs al was ik zeker van de waarheid. Met het bezigen van dit soort toezeggingen plaats je jezelf, wat mij betreft, toch wel in een hokje. Een hokje waarvan ik meestal liever heb dat de deur op slot blijft. Omdat het beter voorkomen is dan genezen, vermijd ik elk oogcontact met het opgefokt karakter en veins ik desinteresse. Wie weet is de snuiter in staat toe te slaan, zoals een schijnbaar brave, maar gevaarlijk stille hond die plots een toevallige voorbijganger tot maaltijd reduceert. Nu goed, men pleegt te zeggen dat blaffende honden niet bijten, meestal echter vlak voordat het zover is. De monoloog gaat nog even voort terwijl de kerel zijn op en neer tikkende schoen langzaam mijn richting uit wipt. Haast ongemerkt verleg ik mijn been om enig fysiek contact te vermijden. Je weet immers nooit waar dat de voorbode van kan zijn. De bus stopt. Mijn halte blijkt gelukkig niet zijn halte. Zo nonchalant mogelijk wring ik me naar de uitgang van het volle voertuig. In het betonnen bushokje kan ik wachten op mijn overstap. Deze keer naast een mijnheer die volgens mij al enige tijd geen douche meer heeft gezien, ook niet van ver. Zijn halflange grijze haar hangt een beetje troosteloos verschillende kanten op, vluchtend van de vuile ellende. Alle acties die de man pleegt, verlopen bedachtzaam, alsof hij met bruuskeren iets kapot kan maken; zijn leven bijvoorbeeld. Langzaam tast het sujet naar de plastic supermarktzak aan zijn zij. Als hij recht gaat staan, meen ik de inhoud ervan te kunnen raden. Ik zet mijn geld op ethanolhoudend vocht en de kerel is volgens mij een professioneel liefhebber. Als een tiener die dronken thuiskomt en met zo stabiel mogelijke gang langs zijn ouders (shit, ze zijn nog wakker) doorwandelt, aldus poogt de dronkaard zich statig over de bushalte te bewegen. Zijn tergend tempo en niettemin wankele tred verraden echter de inspanning die hem dat kost. Deze man heeft volgens mij, ofwel niemand om voor thuis te komen, ofwel iemand waar je liever niet nuchter voor thuiskomt. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat het wel eens anders is, maar op zo een moment ben ik blij dat ik over 10 minuten mijn vrouw en kind weer zie. Nuchter.