Of ik ceremoniemeester wilde zijn op haar bruiloft. Ja, dat was op zich wel een optie, maar echt aansluiten op mijn personage deed het niet. Sta mij toe deze waarschuwing te veraanschouwelijken. Een vluchtige Google-actie levert bijvoorbeeld de volgende taakomschrijving op: “De ceremoniemeester zorgt ervoor dat de bruidegom de ringen en het bruidsboeket niet vergeet”. Welk attribuut ontbrak natuurlijk op Sandy en Igor’s eigen trouwfotosessie? Juist ja… om maar even het in de kuip zijnde vlees te illustreren. Doch geen erg, als ik een commitment aanga, dan absoluut naar best vermogen. Aldus hijs ik mij op de vooravond van de bewuste trouwerij in een soort oberkostuum. Zoiets hangt uiteraard niet in mijn eigen kast, maar maakt deel uit van mijn vaders garderobe. Terwijl ik de zwarte broek tot rond mijn middel omhoog haal, trek ik mijn buikvet wat naar binnen. Net genoeg om de knoop te kunnen dichtmaken. Argwanend polst Sandy of de broek past. “Perfect”, lieg ik. Het hemd dat ik erboven draag is zo akelig witter dan wit, dat ik amper nog durf bewegen uit angst voor vlekken. Er kan nu elk moment een vervelende kerel achter een waslijn vandaan springen en mij vragen of ik al Dash gebruik. Nu heb ik een redelijk gewelddadig scenario in mijn hoofd voor die situatie, maar dergelijke sujetten verschijnen verrassend genoeg alleen maar in tv-reclames. Ik vermoed voor hun eigen veiligheid. In de spiegeling van het raam zie ik nu een patente kerel met een zwart vlinderdasje staan die zo in de Comme Chez Soi kan opdienen, zijn echte kwaliteiten of het gebrek daaraan even buiten beschouwing gelaten. De volgende ochtend rijd ik even langs de bruidegom voor een laatste check-up. Het ex-gezin - zoon, vader, moeder - staat op het punt zich te tooien in de speciaal aangeschafte gelegenheidskledij. Bij het bespreken van enkele praktische details, wordt duidelijk dat het boeket ook al klaar ligt. Hier kan niet veel meer mislopen, dus voer ik naar de bruid, alwaar het nerveus afwachten geblazen is. “Ding-dong” kondigt de deurbel de bruidegom aan. Aan de andere kant van de deur tracht ik mij buiten het gezichtsveld van de fotograaf te bewegen. Ik kan nog net iets opvangen over een vergeten bruidsboeket en denk aan een flauwe grap, edoch even later vertrekt er in zeven haasten een auto om de vergetelheid recht te zetten. Google-intermezzo: “Daarbij moet de ceremoniemeester stressbestendig zijn”. Ik maan mezelf succesvol aan tot kalmte. Een kwartier later zet de deurbel in een tweede poging het juiste protocol weer in gang. Vanaf nu moet ik mensen vertellen waar ze hoe moeten lopen (man rechts, vrouw links), open ik galant autodeuren en houd ik anstvallig de klok in de gaten. Twintig mensen van plek A naar plek B op tijdstip C krijgen met D aantal auto’s; het klinkt vrij eenvoudig, maar het kost best wel wat gokwerk. Niettemin slaag ik er wonderwel in het gevolg nergens te laat af te leveren, integendeel. Voor het stadhuis - zeg niet “gemeentehuis” in het bijzijn van een Bilzenaar - staan we 10 minuten in de kou te draaien terwijl zich binnen een andere trouw afwikkelt. Een klein uurtje nadien bevinden we ons in een prachtig versierde kerk. Nagenoeg elk gebedshuis in België is een halve kathedraal en hier is dat niet anders. Een decoratieteam onder leiding van een goede kennis heeft her en der bloemstukken geplant. Het resultaat is redelijk sprookjesachtig en in het begin vrees ik even dat de pastoor dit gaat compenseren met een grijze litanie. Niet veel later blijkt echter dat de vriendelijke man een roeping als stand-up comedian gemist heeft. Hij grapt, speelt in op het publiek en neemt nog net geen applaus in ontvangst. Het blijft toch een ras apart, die zielenhoeders, maar neem het ze maar eens kwalijk met zo’n vruchteloos leven. Later op de avond, in de nog lege feestzaal, informeert iemand van het werkvolk of ik de ober ben. Ik schiet in de lach van “nee” en trek mijn strikje nog eens recht. Veel kan er nu niet meer mislopen: de spannendste ceremoniële activeiten liggen achter mij en er rest enkel nog schransen en dansen, waarbij de DJ niet de minste moeite heeft om de vloer te vullen. Bij de aanblik van zoveel plezier moet ik toegeven aan de lokroep van het feest en trek ik mij even terug op het toilet waar ik mij supermangewijs in alternatieve fuifkledij steek. De vlinderdas gaat uit en maakt plaats voor een halsopening waarlangs een mens kan ademen. De garderobewissel blijkt niet zo eenvoudig. De wc heeft geen deksel om mijn spullen op te leggen, de vloer vuil is er te vuil voor en in de beschikbare vierkante meter is eveneens nergens een kapstok te bespeuren. Wonderwel stap ik na wat aanmodderen alsnog het kleinste kamertje uit met verse, nog schone kleren, rechtstreeks de dansvloer op. Het bier rukt plots in hoger tempo aan dan tevoren en dat mist zijn effect niet. Van de aanwezige vriendenclub zit er bijna niemand meer op zijn stoel. De alcohol maakt echter niet alleen de benen los, maar ook de grip. Een halfvol glas dondert op de grond, temidden van de dansers. Uit veiligheidsoverwegingen maant Sandy me aan een een dweil op te sporen, maar daar heb ik tot haar ergernis net even te veel plezier voor. De platendraaier speelt Jeckyll and Hyde. Voor de niet-ingewijden: de jump-hit van het moment of toch minstens van een paar momenten geleden. Jumpen is een beetje de “dans” van het proleteriaat (niet pejoratief, doch Marxistisch bedoeld) en kan misschien nog het best omschreven worden als “expressief en stapsgewijs ter plaatse rennen”. Iedereen kan het en godzijdank hoef je er niet nuchter voor te zijn. Ergo sta ik een virtueel vuur uit te stampen terwijl het eerder geknoeide bier een gladde filmlaag onder mijn schoenzolen vormt. Ik val bijna, toch niet, toch weer bijna wel en eindig met een stijlfiguur die zelfs een professionele danser mij niet nadoet. Maar ik val niet. Sandy werpt een misprijzende zie-je-wel-blik. En op haar herhaaldelijk aandringen besluit ik de avond dan maar af te sluiten met een cola.