- “Filet Americain, alstublieft. Met van die gele saus.”
- “Duiveltjessaus?”
- “Ja, die” De oude vrouw grijpt een rond plastieken bakje en propt er zoveel mogelijk rozekleurige vleespasta in. Plaats voor lucht laat ze amper. Ik vermoed niet uit filantropie, maar eerder vanwege haar commerciële ingesteldheid. De gezwindheid waarmee ze de préparé in het bakje port, verraadt ervaring. Edoch gaat ze niet achteloos om met het gedecimeerde vee. Geen hulpeloze onverschilligheid, lijk de gemiddelde werkstudent bij de BudgetSlager zo schaamteloos tentoonspreidt. Neen, de zorgvuldigheid benadert die van een kind dat speciaal een tekening voor je maakt. Ze kliedert nog wat en laat trots het resultaat zien:
- “Zo?”
- “Ja, prima” Vervolgens lepelt ze in de overgebleven ruimte de Duiveltjessaus. Als ze het potje dichtduwt, tekenen de stukjes ui zich af tegen het deksel.
- “Als je gaat eten, moet je wel nog eerst goed roeren.” Ik monster het tot de rand gevulde plastiek en schat in dat dat niet zo simpel gaat zijn. Mijn speekselklieren zijn ondertussen al flink in gang geschoten. Dit moet zo ongeveer de lekkerste steak tartare uit omstreken zijn. Waarschijnlijk ook de duurste, maar eens in de zoveel tijd staat de portemonnaie een exces toe. Aldus organiseer ik met collega’s op onregelmatige basis in de middagpauze een bacchanaal van rauw vlees. Tot vandaag. Als ik voor de winkel halt houd, valt meteen op dat de neonreclame gedoofd is. Zou dinsdag sluitingsdag zijn? Een blik naar binnen verwijst deze optimistische gedachte naar fabeltjesland. Een bestoft interieur spiegelt zich dof af in de ongewassen ramen. In de etalage staan een reeks archaïsche relikwieën, oneigen aan een slagerij. Het doet aan alsof iemand grote schoonmaak heeft gehouden op een zolder waar lang geen levend menswezen meer vertoefde. De oude vrouw zou toch niet… ? Ik heb er het raden naar. De nietsontziende tijd heeft alleszins het heden weer aan flarden gesneden. Vaarwel duiveltjessaus. Ik zal je missen.