Rijden, botsen en schieten

Zeven man sterk stappen we het asfalt op, de overall dichtgeritst tot aan de kraag, de helm stevig tegen de kin gegespt. Nuja, stevig. De riempjes hebben volgens mij de oorlog nog meegemaakt, en glijden niet echt gemakkelijk meer door de gesp. Om de potentiële schade bij eventuele ongelukken te begroten, licht ik de helm wat van mijn hoofd tot het riempje spant. Alleen mijn kinnebak zou eraan geloven, waar ik nog mee kan leven.

Mijn collega’s en ik nemen plaats in onze karts. De minivoertuigen zijn allen rondom van een onheilspellend veiligheidshekwerk voorzien. Zo’n imposante ijzeren bumper die lijkt te zeggen: “Je zal me nog op de blote knieën bedanken dat ik er ben”. Terwijl mijn voeten steun zoeken bij allerlei onderdelen die daar ongetwijfeld niet op voorzien zijn, wurm ik me in de stoel. Als ik eindelijk zit, klap ik bij wijze van statement mijn vizier omlaag. In de film versterkt dat vaak het dramatisch effect van de daaropvolgende scene, maar in mijn geval is niemand echt onder de indruk. Ik neem dan maar genoegen met mijn eigen goedkeuring.

In afwachting van het groene licht, speel ik alvast wat met het gaspedaal. Ook dat vind ik op het witte doek vaak erg stoer. Het rode licht dooft, de eerste kart schiet weg, maar ik moet nog even wachten. De adrenaline in mijn lichaam begint zich op te hopen, zich verbeidend op het verlossend teken van de kartbaanmedewerker. Een 2 seconden later mag ik loos gaan en plet ik onverbiddelijk het pedaal onder mijn zware voet. Bedachtzaamheid is voor mietjes.

Zeggen dat ik regelmatig een kartbaan bezoek, is hetzelfde als beweren dat de Belgische regeringsonderhandelingen vlot verliepen. Mijn rijvaardigheden staan daarom niet ter discussie, gewoon omdat ze er niet zijn. Dat hoeft gelukkig ook niet, want er rijden drie vrouwelijke collega’s in onze manche mee wiens rijstijl magazijnen vol munitie levert voor vooroordelen. Niet dat ze de rem en het gaspedaal verwisselen, maar ik denk niet dat ze iemand hebben ingehaald. Nog een geluk dat we niet hoeven te fileparkeren, of is dat net iets te kort door de bocht? (haha, bocht…)

Dan baadt de baan plots in een rode gloed. De flikkerlampen gidsen ons terug de pits in alwaar de nabespreking kan beginnen. Op de papieren uitslag die men in onze handen drukt, springt vooral één vreemde uitslag in het oog. Gemiddelde rondetijd: 99,99 sec. Dat is wel erg toevallig, zo een net niet rond getal. Een grondiger analyse leert echter dat de apparatuur niet berekend is op al dat vrouwelijk geweld. Met een gemiddelde snelheid van 20 km/u is de betreffende dame erin geslaagd haar werkelijke uitslag te verdoezelen. Zoveel cijfertjes, dat is blijkbaar teveel voor het systeem.

Niet getreurd echter, want er kan revanche genomen worden. Bijvoorbeeld bij het botsautovoetbal. Die tak van sport houdt exact in wat u op basis van de naam zou bevroeden. Ter ploegverdeling verspreiden we ons over de kitscherig geel en groene collisiekarren. De collega met de traagste rondetijd van eerder, informeert voor de veiligheid waar de rem zit. Misschien zijn er nog lezers die nog nooit een botsauto bestierd hebben, maar persoonlijk zou ik dat als een gemis ervaren. Al was het maar opdat je niet op zulke lullige wijze erachter moet komen dat er alleen maar een gaspedaal is. Of dat je je muntje dwars door de gleuf probeert te proppen. Met een meewarige glimlach gris ik de penning uit haar handen, draai het een kwartslag en zet haar botsauto in gang. Het gratuit uitlachen van mensen probeer ik doorgaans te vermijden, maar ik moest wel even gniffelen.

Na het partijtje botsbal, loodst men ons naar een soortement garderobe met aan de kapstokken geen jassen, maar groen en rood flikkerende harnassen. Ik grijp er één beet en lees op het lcd-schermpje: Mad Maxx. Huiver niet, filmkenner, de dubbele x is geen daad van een rolprentbarbaar, maar een flauwe woordspeling op het onderhavige merk LaserMaxx. Met bijgevoegd geweer in de hand, roep ik in mezelf alvast “I am the rocker, I am the roller, I am the out-of-controller!”. Enfin, die quote heb ik eigenlijk achteraf pas opgezocht. Bij mezelf denk ik werkelijk: dat wordt weer in het stof bijten. Terwijl ik mijn lasergeweer menigmaal zo ongeveer in andermans harnas prop, en dan schijnbaar nog niet raak schiet, delf ik eens zo vaak het onderspit. Meer nog, de zondagsrijdster van weleer ontpopt zich schielijk tot een gehaaid scherpschutter en eist zelfs de overwinning op. Een lovenswaardige prestatie voor iemand die kart tegen loopsnelheid.

De facto hoor ik echter met niemand de spot te drijven, want terwijl ik dit stuk schrijf, nu drie dagen later, protesteren andermaal spiergroepen die zich van te voren nog nooit kenbaar hebben gemaakt. Dat zal me leren.