Ivoren boren

“Ga maar liggen”, nodigt de witte jas uit. Het is alweer dik vijf jaar geleden dat ik op deze uitnodiging ben moeten ingaan. Een korte blik in mijn mond leverde toen de onsterfelijke quote op: “Flink verwaarloosd, he?” Dat kon toen ergens wel kloppen, want de halfjaarlijkse oproepingsbrief beantwoordde ik pas na tien jaar met een bezoekje. Het slagveld in mijn mond was toen dermate groot, dat er vier onderhousbeurten aan te pas kwamen, alvorens alle kieren en spleten bijgeplamuurd waren.

“Ga maar liggen”, klinkt het dus. En ook: “Vertel maar eens.”

“Algehele verwaarlozing in het algemeen en een specifiek probleem aan de kiezen in het bijzonder,” wil ik eigenlijk grappen. Maar zo geestig vind ik het zelf nu ook weer niet, dus hou ik het bij het vermoedelijk kapotbijten van een kies. De eigenlijke mishap vond natuurlijk vlak voor het feestweekend plaats, zodat ik al enkele dagen op halve kracht diners naar binnen werk. Af en toe, als ik de gespleten tand vergeet, en vrolijk en nietsvermoedend op wat lekkers begin te kauwen, helpt het wortelkanaal me er snel genoeg weer aan denken.

Ik vlei me neer in de lederen zetel en relaxeer in de mate van het mogelijke. Mijn ontspannen spieren houden deze toestand zoals steeds maar enkele seconden vol, en al snel klemmen mijn handen weer ongemerkt rond - bij gebrek aan armleuningen - mijn dijen. Boven mij verschijnt plots een fel licht aan een metalen arm. Ook nog net in het gezichtsveld: enkele stukken gereedschap die niet zouden misstaan op een bouwwerf.

“Eens kijken”, kondigt mijn beul aan. Gewillig gaat mijn mond open. Uit wat gemompel kan ik opmaken dat de tand er erg aan toe is. Ik informeer alvast hoe lang het straks zal duren voordat ik weer mag eten. “Oh… eten kan je meteen. Dat zal het probleem niet zijn”. En dan volgt er een onthutsend niets. Mijn fantasie vult verder aan: “Maar je zult de rest van je leven met een pin uit je wang moeten leven”, of nog “Eten is geen probleem, als het maar door een rietje past”.

Een dikke spuit verdwijnt in mijn tandvlees. Het is de rohypnol van de tandarts. Vanaf nu zal mijn gebit gedwee allerlei soorten mishandeling ondergaan, zonder zich verdere vragen te stellen. Het zal verdwaasd achterblijven en zich afvragen wat er nu precies gebeurd is, maar verder een volkomen normaal leven kunnen leiden.

Rabiaat wordt er gesleurd en gestrokken aan mijn mond en wel in die mate dat mijn hoofd er bijwijlen van op en af gaat. Heel lang hoeft dit wat mij betreft niet te duren. Dat doet het ook niet, want een weinig later triomfeert de tandslager met een stuk ivoor tussen zijn angstaanjagende tang. De rust is echter van korte duur, want verwoed gaan de gevelwerken verder. De esculaap beitelt en slijpt dat het een lieve lust is. Als wil hij een schilderij ophangen, meldt de man tussendoor dat er een schroef aan te pas komt. In mijn ooghoek zie ik een rubberen handschoen herhaaldelijk draaibewegingen maken. Langzaam begin ik te geloven in het bestaan van spoedomscholingscursussen tussen de medisch-orale sector en de constructiebranche.

Terwijl er een watje tussen mijn wang steekt, een plastieken slang in mijn mondhoek speeksel hangt af te zuigen en een klem mijn tandvlees irriteert, propt de arts een soort sneldroogcement op de vrijgekomen plaats. Aan het gewroet te voelen, is het essentieel dat alles zo compact mogelijk samengestouwd zit. Het liefst zou de man denk ik voor de zekerheid nog even op mijn mond staan springen. Dat laat hij gelukkig achterwege. Deslniettemin, knappe gast die dit nog uit mijn bek krijgt. Nu maar hopen dat onze mondmedicus niet de verkeerde tand aan het behandelen is.

Uiteindelijk weerklinkt een verlossend “Ziezo”. Naast mij begint van de weeromstuit een plastieken bekertje vol water te lopen. Als ik mijn mond spoel, slaan de slierten kwijl en bloed tegen mijn kin. Ik veeg ze weg, samen met deze vergetenswaardige herinnering. Net wanneer het verheugde gevoel toeslaat dat je als kind ook ervoer na het wegwerken van dat laatste smakeloze spruitje, oppert mijn tandbewaarder: “Zullen we maar meteen een afspraak maken om de rest te controleren?” “Ok, wanneer kan u…?” is mijn enige kansloze verweer.