Bumbapapa

Het doet een beetje vreemd aan voor een buitenstaander. Alsof de straat plots één grote psychische instelling is waar een Napoleoncomplex nog maar een lachertje is. Met carnaval is je tenue niet zo relevant, als het maar belachelijk en/of grotesk is, als Napoleon zelve, zeg maar.

Daarom heb ik mijn schoonmoeder op het laatste moment aan het werk gezet. Tweeëneenhalve meter geel stof heb ik haar toegestopt, gekocht bij een mannelijke nicht in een carnavalswinkel - op één of andere manier lijken rauwe viriliteit en mode welhaast onverenigbaar. Die grote gele lap gaat heden door voor een Bumba-kostuum. Samen met bijpassend hoofddeksel, buikvulling en eyeliner ben ik niet meer van echt te onderscheiden. Nee, op Vastelaovend ga ik niet voor de troostprijs.

Met mijn grote rode rubberen overtrekschoenen slof ik de feesthal binnen, of beter: de sporthal, die eens per jaarlijk op gruwelijke wijze misbruikt wordt voor dit decadente festijn. Ik gooi hoge ogen met mijn outfit. Althans, die observatie meen ik te maken, want elk half uur klinkt wel ergens een déjà-vu-erig: “Ha, Bumba!” Mijn verschijning mag dan wel iets schlemieligs hebben, zeker met die Gothic eyeliner onder mijn kijkers, voor velen is het blijkbaar een feest van herkenning. Naarmate de avond vordert, zwaai ik op al die kreten steeds enthousiaster terug. Bumba-style uiteraard, wat dat ook precies moge wezen. Hopelijk komt Studio 100 geen royalties innen.

In mijn beleving heerst er gezelligheid, maar dat kan volledige aan de alcohol liggen. Mijn baas, die van boven de (Nederlandse) rivieren komt, noemt carnaval steevast “dat feest waar mensen zich lam zuipen zodat ze verkleed lol kunnen trappen”. Doorgaans sputter ik prompt tegen met opwerpingen als: “jamaar, zonder alcohol kan ik ook carnaval vieren”. Ik voel alleen niet de behoefte om mijn punt vandaag te bewijzen.

Plots kijkt iedereen rondom mij dezelfde kant uit. Dat wijst meestentijds op een naburige knokpartij. En ja hoor, iets verderop staat men twee kemphanen uit elkaar te houden, ruim twee uur te vroeg. Hoezo te vroeg? Wel, traditioneel vliegt men elkaar pas in de haren tegen sluitingstijd.

Aan de afstand die ik bewaar tot het tafereel, is trouwens direct meetbaar hoeveel bier mijn keel al heeft gestreeld. Ik blijf beneveld op enkele meters staan kijken, maar het gestommel ebt teleurstellend weg. Spectaculaire verwondingen hoef je tegenwoordig ook al niet meer te verwachten. Op basis van talloze precendenten, besloot men ooit toch maar plastieken bekers in plaats van glazen te serveren. Daar steek je iets moeilijker een oog mee uit. Niet dat dat nu onmogelijk wordt, maar de empirische bewijsvoering laat ik volledig aan uzelf over.

Bij het aanmeten van mijn tenue, heb ik mij in het verleden zelden laten hinderen door ergonomie of het gebrek daaraan. De godganse avond rondlopen met een gitaar op de rug of een arm vastgegespt tegen het bovenlijf, ik draai er mijn hand niet voor om. Liefst ook nog met een grenzeloos jeukende pruik op mijn scalp.

De praktische problemen die zich dit jaar stellen, zijn evenwel tweeledig. Enerzijds wordt het drinken van bier aanzienlijk bemoeilijkt door een gok van een rode neus. Als ik mijn lippen aan een glas zet, tikt de rand aan de andere kant tegen mijn artificieel reukorgaan. Pas wanneer ik mijn hoofd naar achter gooi, kan ik een ad fundum plaatsen. Anderzijds zitten mijn kunstmatige “love handles” flink in de weg bij het urineren. Het hoofdkussen hangt ergens onder mijn kleren, halverwege mijn T-shirt, steunend in mijn broek. De eerste keer op de avond dat ik het urinoir bezoek, kom ik erachter dat het in deze configuratie onmogelijk is om met de jongeheer netjes in de pot te mikken. Ik ga u de details besparen, maar met wat gemanoeuvreer krijg ik het niersap toch op de plek van bestemming. Het heeft iets met pijpen te maken. Het zelfstandig naamwoord bedoel ik dan.

Per genuttigd glas wordt de hele onderneming zowel riskanter als frequenter. Of ik het volledig drooghou, kan ik u niet vertellen. De wijsheid is rond 3u immers allang niet meer in de man. Sterker nog, in de wijde omtrek is er volgens mij geen greintje wijsheid meer te bespeuren. Of toch? Mijn vrouw is BOB. Noodgedwongen, in het kader van gezonde borstvoeding. Heb ik u al verteld dat ik heel veel van mijn vrouw hou?