Rambo

Voor ouders van jonge kinderen is het volgens mij puur een kwestie van tijd voordat de onvermijdelijke vraag valt: “Mama, mogen wij een poesje?” En dan kijken ze je aan met exact dezelfde blik als van zo’n pasgeboren katbeest.

Je kan je trouwens afvragen waarom katten niet eerst irritant, en dan pas schattig zijn. De verklaring ligt nogal voordehand: men zou de kittens aan de straatstenen niet kwijtkunnen. Daarom heeft de natuur ervoor gezorgd dat jonge dieren toch o zo onweerstaanbaar schattig zijn. En dat effect werkt bij vrouwen nog eens dubbel zo hard door. Zal wel iets met het moederinstinct te maken hebben.

Ik herinner me nog heel goed hoe mijn zus - ze moet tien jaar ofzo geweest zijn - de onafwendbare vraag stelde. De poes van een klasgenootje had geworpen en nu moesten die krengen natuurlijk weg. Het verzoek werd doelbewust eerst aan moeder voorgelegd, maar in een democratisch gezin als het onze moesten wel alle partijen akkoord gaan.

Zeggen dat mijn vader een redelijk man is, is zeggen dat de paus katholiek is, maar een kat, dat was op zijn zachtst gezegd geen evidente keuze. Tot op de dag van vandaag heb ik het raden naar hoe mijn zus en mijn moeder hem hebben kunnen overhalen. De deal ging weliswaar onder strikte voorwaarden gebukt: “Denk eraan: je moet er zelf voor zorgen, he!” Nu goed, dat is volgens mij gewoon een standaardfrase waarmee compromissen in dit genre worden beklonken. Het geeft beide partijen het gevoel dat ze iets uit de brand hebben gesleept, want je kind leert zo toch verantwoordelijkheid te dragen. Niet? In werkelijkheid is er maar één winnaar, en dat is het poesje.

Tijdens onze kinderjaren passeerden er zo nog enkele katten de revue, maar ik geloof niet dat er één ouder dan vijf jaar werd. Niet dat ze zo slecht verzorgd werden, maar omdat ze waarschijnlijk nogal onvoorzichtig de straat overstaken.

Op één uitzondering na: Rambo, de rooie kater. De enige kat die ooit is komen aanlopen. Hij had wat meer spleetoogjes dan normaal, en gecombineerd met zijn, laten we het alternatief gedrag noemen, verdacht ik hem wel eens van mongolisme, als zoiets al kan in de dierenwereld.

Rambo kon je aankijken als een personage van Little Britain, met een blik die je doorgaans associeert met nul procent hersenactiviteit. Ik heb dan ook altijd beweerd dat het beest te dom was om onder een auto te lopen. Getuige daarvan zijn suïcidale geplogenheid om midden op straat te gaan zitten, op een driesprong nota bene.

Naarmate Rambo opgroeide, werd hij een neuroot van het ergste soort. Hij moet op zijn minst aan OCD (obsessief-compulsieve stoornis) geleden hebben, zoals hij dwangmatig langs de voordeur naar buiten ging om een halve minuut later langs de achterdeur weer naar binnen te glippen. Dit ritueel ging gepaard met het nodige gemiauw, bij wijze van oproep om de deur te openen, en kon zich ettelijke keren per dag herhalen. Het hoeft geen betoog dat de toch al niet zo weelderige begroeiing op mijn vaders hoofd daar niet echt wel bij voer.

De jaren gleden voorbij en de kinderen verlieten het ouderlijk huis. Maar Rambo, die bleef. Voorlopig dan toch, want mijn vader werd ondertussen even neurotisch als de kat. Vijftig procent van zijn tijd bracht de man immers door met het openen en dichtdoen van deuren.

Om preventief een zenuwinzinking te bezweren, werd besloten dat de rode kater moest verhuizen. Terug naar mijn zus. In poezentermen was onze OCD-er al bejaard. Niemand had destijds echter durven bevroeden dat dat lieve katje zó lang zou meegaan. Aldus reïntegreerde Rambo op zijn grijze leeftijd in een nieuw gezin waarin hij niet veel tijd nodig had om de deurroutine verder te zetten. Al zou je het ondertussen aan Alzheimer kunnen wijten: “Hmm… ben ik net niet al buiten geweest?”

Enige tijd terug stopte onze dwangneuroot met eten en begon hij er wat ziekjes uit te zien. Het bleek de aankondiging van het onontkoombare. Plots was er in geen velden of wegen een Rambo meer te bespeuren. Ik weet haast zeker dat mijn zus er minstens één traan om gelaten heeft. Ik niet, maar ik ben dan ook een specialist in het verbergen van mijn gevoelens.

Het is nu alleen nog bang afwachten tot de geschiedenis zich herhaalt en Sterre op een dag naar mij toekomt en met van die zielige ogen vraagt: “Papa, mogen wij een poesje?”