Eén ei is geen ei

  • “Ik voel iets.”
  • “Hoe vaak?”
  • “Om de zes minuten.”
  • “Dan lijkt het me tijd om naar het ziekenhuis te gaan.”

Een paar maanden eerder werd er bij Sandy een gezwel geconstateerd. Eentje van het meest goedaardige soort, gelukkig. We zouden voor de tweede keer mama en papa worden, een neveneffect van onbeschermd bedplezier. Volkomen gewenst, hoor, daar niet van. We hadden er na een viertal maanden zwangerschap echter niet helemaal op gerekend dat de diagnose nog lichtjes zou worden bijgesteld.

De gynaecoloog spoot zoals gewoonlijk kwistig van die doorzichtige mayonaise op Sandy’s buik, en ging routineus met haar echoapparaat op zoek naar een hoofdje. Een beetje ontdaan liet ze het beeld plots stilstaan op twee aan elkaar rakende gebogen lijnen, en lichtte bijna ten overvloede toe wat we allen meenden te zien: “het zijn er twee”.

Had ze nu gezegd dat pakweg wielrenner Frank Vandenbroucke stopt met het maken van comebacks, het zou me op dat moment meer aangegrepen hebben. Om maar te zeggen dat de boodschap even tijd nodig had om te bezinken.

Een tweeling, dat is zoiets waarvan mensen zeggen: “dat is leuk bij een ander”, of “poeh, dan zal het wel druk worden, he?” “Neen, ik vermoed dat ik vanaf mijn luie reet in de zetel kan kijken hoe mijn kinderen hun eigen eten klaarmaken.” Ja, sorry, ik trap ze ook wel eens in, maar een open deur is een open deur.

Nu goed, een ziekenhuisbezoek drong zich na een zevenendertigtal zwangere weken op (voor de Nederlanders: in België is thuisbevallen eerder uitzonderlijk). Dat is op zich een redelijk non-event, omdat Sandy een nogal atypische weeënbeleving heeft. Samengevat: terwijl een zogenaamde monitor – een grote kubus op wielen zonder noemenswaardige monitor – via allerlei kabels zware contracties detecteert, tekent zich op Sandy’s gelaat niet de minste vertrekking af. Alsof het haar lichaam amper kan schelen dat het binnen luttele uren twee baby’s zal uitspuwen.

Dat uitspuwen geldt overigens alleen als alles volgens plan gaat, want ondertussen weten we dat we te maken hebben met een monoamniotische tweeling. Je kunt dergelijke zwangerschappen vergelijken met de comebacks van Frank Vandenbroucke: er is wel potentieel, maar je kan er beter geen geld op inzetten. Met andere woorden, het plan rammelt hier en daar enigszins.

Vlak nadat de eerste schreeuwer op natuurlijke wijze haar weg naar buiten heeft gevonden – zoiets hoeft schijnbaar maar één perswee te duren – blijkt de navelstreng van nummer twee op half zeven te hangen en ook nog eens flink in de weg te zitten. Gelukkig wemelt het in de verloskamer van geschoolde medici die de voor de baby levensbedreigende situatie bliksemsnel inschatten. In een mum van tijd ligt Sandy samen met een vroedvrouw op een transportbed. Dat klinkt misschien gezellig, zij het dat één onderarm van de verpleegkundige niet meer zichtbaar is omdat die de ongeboren baby tijdelijk op zijn plaats moet houden. Een tekening is denk ik overbodig, maar ik vermoed dat de functieomschrijving van de dame gewoon een verbastering van “wroetvrouw” is.

Het hallucinant tafereel lijkt wel een aflevering van ER. Zo eentje waarvan je zegt: “Nou, ze kunnen toch echt overdrijven hoor”. En hoewel mijn digitale camera klaarligt, kan ik er, om mijns inziens begrijpbare redenen, geen fotografisch bewijsmateriaal van voorleggen. Hoedanook, in de hierboven beschreven formatie, racet men dus het bed, omringd door geagiteerd personeel, richting operatiezaal. Het lijkt een beetje op de aanloop bij het bobsleeën, alleen dan dat men na de aanloop niet met zijn allen op het bed springt.

In de nu bijna lege verloskamer kijk ik het schouwspel wat wezenloos na, terwijl ik eindelijk een plekje vind waar ik mijn schaar veilig kan neerleggen. Die heb ik nog steeds vast na het doorknippen van de eerste navelstreng. Half opgelucht hoor ik achter mij babygekrijs. Catho laat alvast weten dat zij klaar is voor de wereld.

Ondertussen tikken kostbare seconden voor Febe weg. Verpleegkundigen stormen door de gangen, en bevelen argeloze bezoekers de liften vrij te maken. Op de operatietafel plant de gynaecoloog haar scalpel in Sandy’s buik, nog voordat de anesthesie zijn werk volledig heeft gedaan. De wroetvrouw moet het niet alleen ontgelden met een stamp, even vreest ze dat met al het snijwerk haar hand niet gespaard zal worden.

Niet veel later tovert men Febe tevoorschijn uit een bloederige buikwand. Ze is in nood, maar men heeft nog geen idee hoe zwaar. Ook nu cirkelt er in geen tijd een deskundig medisch team rond de patiënt.

Omdat de baby voor observatie naar een gespecialiseerd ziekenhuis getransporteerd zal worden, ontbiedt men mij uitzonderlijk in de operatiezaal. Ik krijg een groene schort voorgebonden en witte stoffen zakken rond mijn zwarte legerlaarzen. Mijn voorkomen doet vermoedelijk meer aan een slagerij dan aan een medische omgeving denken. Al is de vraag of die dan verschillend zijn.

In een hoekje van de operatiekamer sta ik onzeker te wezen. Op de smalle operatietafel op de achtergrond ontwaakt Sandy langzaam uit de narcose. Ze hoest door de intubatie en haar wellicht nog slapende been zwaait plots van de tafel. Een verpleger ziet het net op tijd en legt het snel terug.

Op de voorgrond roepen een aantal witte jassen allerlei waarden die ze van de monitors – échte deze keer – aflezen. In de couveuse tussen hen in, kan ik nog net mijn tweede dochter ontwaren. Enfin, technisch gezien is het ondertussen mijn derde dochter. Ook zij is het niet eens met de intubatie een begint die er op eigen kracht uit te slaan. Een heel goed teken laat ik mij achteraf wijsmaken.

Omdat ik het team zeker niet wil lastigvallen tijdens het redden van mijn kind, probeer ik aan hun gezicht en stemtimbre de situatie af te lezen. Die lijkt onder controle, iets wat men mij later opgelucht kan bevestigen.

Het duurt daarna nog twee lange dagen voordat we volledig herenigd zijn, maar niet zonder trots kondig ik alsnog officieel aan:

Catho en Febe Kalders 14 januari 2008