Belastingteruggave. Het is een beetje alsof een Poolse inbrekersbende die eerder je huis leegroofde, met geveinsde spijt je tv-toestel komt terugbrengen. Nooit genoeg, altijd te laat, zeg maar. Saillant detail is dat je ook altijd expliciet de mogelijkheid krijgt bezwaar aan te tekenen. Dat gaat allicht ongeveer als volgt: “Neem mijnheer, ik vind niet dat ik recht heb op dat geld. Nee, geef het maar aan Laurent ofzo. Ja, die tweederangsprins zonder dotatie.” Het komt me voor dat er vrij weinig gebruik wordt gemaakt van die optie.
Nu goed, dat neemt allemaal niet weg dat dergelijke aanslag heerlijk wegleest: “Het bedrag van de aanslag in uw voordeel is … “ het sleutelwoord is “voordeel”. Ik herhaal het nog even omdat het zo goed voelt in deze context: uw voordeel. En het houdt niet op: “Dit bedrag wordt in principe eind april overgeschreven op rekeningnummer XXX-YYY” Ok, eind april… even checken, we zijn al in mei, dus … De veruitwendigde vloek die ik slaak, bespaar ik u, maar mijn kinderen zal ik verbieden zo verbaal te keer te gaan. Ruim na de bezwaartermijn blijkt dus dat rekeningnummer XXX-YYY niet klopt. Mogelijk begrijpt u aan de hand van dit incident waarom ik een gloedhekel heb aan administratie in al zijn verschijningsvormen.
Echter, geen man overboord. Een beleefde brief richting ontvangskantoor kan wonderen doen. Een gefrankeerde brief liefst; kwestie van mogelijk aanwezige goede wil niet zomaar te verkwanselen. En aangezien er in het lokale postkantoor toch al geduldig een aangetekende pakket op mij ligt te wachten, besluit ik het … euh … nuttige aan het nuttige te koppelen. “Aangenaam” beschouw ik immers een gezapige wandeling op een zomerse zondagmiddag. Daar houdt de definitie wat mij betreft ongeveer op.
Aldus snel ik op zaterdagochtend rond openingstijd het plaatselijke postkantoor binnen. Ik sta al bijna bij de balie, portefeuille in de hand, om mijn postzegels te bestellen, als de metalen vrouw vanachter het glas klinkt: “U moet eerst een nummertje nemen”. Voor de zekerheid kijk ik even door mijn eigen spiegeling heen: vermoedelijk zit er aan de andere kant wel degelijk een vrouw van vlees en bloed, zij het dat men vanwege de goedkope microfoon en luidspreker anders zou kunnen presumeren. De dame wordt vakkundig en hermetisch van het cliënteel gescheiden middels een grote glazen wand. Voor wiens veiligheid weet ik eigenlijk niet precies.
Ik kijk schichtig om mij heen en zet het een beetje verbouwereerd voor mezelf op een rijtje. Nummertje. Ik ben de enige klant. Er zijn twee bemande loketten open. Ik moet een nummertje nemen. Onwillekeurig moet ik aan die cartoon denken van een man zonder benen die bij Gevonden Voorwerpen dient aan te tonen dat het wel degelijk zijn benen zijn die daar op het rek liggen. De dictatuur van de administratie alweer.
Ik speur naar iets wat waarschijnlijk op een zuil zal lijken en wat bij nader inzien een soortement bijzonder onstrategisch naast de ingang opgestelde metalen lessenaar is. Het moet vast een goed idee geleken hebben op papier, maar het nummertjesapparaat blinkt niet uit in zelfmanifestatie. Vandaar dus dat de ijzeren dame mij erop moet attenderen. En er is nog wel meer mis met de vormgeving van het hele concept, want voor de broodnodige verduidelijking heeft met met alcoholstift op een papiertje de instructie “hier nummer nemen” moeten krabbelen. Twee dikke pijlen wijzen naar wat onbestemde ornamenten. De funtie hiervan snap ik pas als ik al enige tijd tevergeefs naar drukknoppen heb gezocht. Daar wijzen die pijlen dus naar. Ik leg mijn wijsvinger op een, dacht ik, zuiver decoratieve zwarte plek, en ja hoor, er rolt een papiertje uit het apparaat: 4. Bijna was ik bang dat ik hier de nacht zou moeten doorbrengen voordat ik kon gaan aanschuiven.
Terwijl ik aanstalten maak om alweer overmoedig richting loket te stormen, neemt de ambtenarenlogica het net op tijd van mij over. Ik houd halt, kijk omhoog naar een beeldscherm, en zie dat men nog maar aan klant 3 zit. Dat de betreffende persoon het pand reeds enige tijd verlaten heeft, deert de elecronica niet. Het gaat erom dat de volgende klant netjes aanschuift in de virtuele rij. Een muziekje. Het beeldscherm flikkert even: 4. Hoera, mijn beurt.
Ik zwaai met een pak enveloppen dat ik wil kopen. Of ik het even met de streepjescode tegen het raam wil houden? Geen probleem. Ik overweeg ook om mijn open mond tegen het raam te plakken en het resulterende vacuüm op te blazen. Mocht u niet weten welk een hilarisch effect dit geeft, probeer het thuis maar eens voor uw kinderen. Maar omdat ik niet zeker weet of de overkant vatbaar is voor dat soort geintjes, houd ik de lippen stijf op elkaar. Ondertussen schiet de handscanner door het glas infrarood van links naar rechts, boven naar onder, achter naar voor. Er wordt niets zwaar geraakt want het apparaat vertikt het verlossend te piepen. Dat krijg je ervan, als je concepten gaat mixen zoals een supermarkt en een bankkantoor.
Ach ja, binnenkort wordt de postmarkt opengegooid ten behoeve van de concurrentie. Het zal er dan waarschijnlijk om gaan draaien hoe snel je een nummer bent en hoe snel je wordt gescand. Tot dan zal ik wel netje in een virtuele rij aanschuiven en geduldig wachten op de piep.